Rethinking Designing the Social
Het vooroorlogse functionalisme, het naoorlogse humanisme en het recente posthumanisme delen een geloof in Designing the Social. In Rethinking Designing the Social stel ik samen met Heidi de Mare dit idee van maakbaarheid ter discussie en opperen we een andere ingang om maatschappelijk relevant actief te zijn als ontwerpers. We putten daarvoor uit onze ervaringen met Vrouwenstudies op de Faculteit Bouwkunde van de TU Delft, ontstaan uit de tweede feministische golf, en ons werk nadien.
Architectuur en stedenbouw kunnen veel mogelijkheden bieden, maar zullen nooit precies aansluiten bij maatschappelijke ambities, laat staan sociaal duurzaam zijn. De voorbeeldige geschiedenis van woningbouw en stedenbouw in Nederland - met zowel mainstream als experimentele projecten - biedt ons dat inzicht. Dit heeft te maken met het verschillende tempo van verandering van het ruimtelijke en het sociale. Bovendien bleek het sociale, de feministische eisen, zeer divers: een verscheidenheid aan belangen is in het geding.
Daarom gingen wij met Vrouwenstudies de epistemologische uitdaging aan om enerzijds systematisch na te gaan waartoe architectuur en stedenbouw in staat zijn en anderzijds wat onder vrouwenbelangen wordt verstaan.
Geïnspireerd door antropologen, historici en architectuurtheoretici heeft Vrouwenstudies een benadering voorgesteld waarin de habitat, architectuur en stad, en de habitus, het doen en laten van mensen in rituelen die plaatsvinden in huis en in de stad, naast elkaar worden geanalyseerd als onafhankelijke wetenschapsgebieden.
Architectuurhistorische en stedelijk-antropologische studies, respectievelijk van Simon Stevins 17de eeuwse architectonische verhandeling en de alledaagse gebeurtenissen in de Romeinse wijk Testaccio, hebben vervolgens geleid tot het inzicht dat materie en empirische kennis een cruciale rol spelen in de wijze waarop habitat en habitus op elkaar inwerken.
Dit onthult de contouren van de ontwerper als reflective practitioner, die als een hedendaagse Vitruvius in staat is het materiële en het culturele in hun onderlinge afhankelijkheid te vatten.