From housing to architecture, from urban design to city
Er is anno 2022 een groot tekort aan (betaalbare en duurzame) woningen. Tal van partijen breken zich het hoofd: voor wie, wat, waar, hoe en vooral hoe snel.
Het Ministerie van Maak, opgericht door bureau ZUS (Rotterdam), biedt haar hulp aan met de innovatieve verbeeldingskracht van ontwerpers. Een grote verzameling projecten van tal van ontwerpbureaus is najaar 2022 bij de IABR tentoongesteld.
Het initiatief van ZUS doet mij denken aan de vereende krachten die illustere gezelschappen als de vooroorlogse De 8 en Opbouw, en de naoorlogse Studiegroep Woningarchitectuur verzamelden om met hun kennis de woningbouw kwalitatief en kwanitatief te stimuleren.
Snijdt die intuïtieve vergelijking hout, of is de wens de vader van de gedachte? Hoe identificeert de ontwerpdiscipline op dit moment het woningbouwprobleem alsook haar verantwoordelijkheid om te helpen dat probleem op te lossen? Dat antwoord blijf ik voorlopig nog schuldig.
Maar vooruitlopend daarop heb ik een tekst uit 1986, Van huis tot architectuur, van stedebouw tot stad, in het Engels vertaald, waarin ik heb onderzocht hoe de taak van de architectuurdiscipline inzake de massawoningbouw steeds opnieuw is geformuleerd in de periode 1850-1985, onder andere door die reeds genoemde roemrijke clubs van architecten. Zie hier de Engelse tekst.
Dit stuk was in het Nederlands gepubliceerd in de bundel Vrouwen en de stad (Afdeling Vrouwenstudies, Faculteit Bouwkunde, TU Delft 1986). De vertaling is dan ook allereerst ingegeven vanuit de hernieuwde aandacht voor vrouwen en architectuur. Daarin wordt opnieuw de hardnekkige traditie zichtbaar om architectuur en stedenbouw te willen legitimeren via haar sociale ambities.
Toentertijd wilde ik een begin maken met de uitwerking van de probleemstelling van Vrouwenstudies in Architectuur, zoals geschetst in het eerste artikel uit de bundel Vrouwen en de stad, Vrouwenstudies Bouwkunde in het Post-feministische Tijdperk. Dat wil zeggen, zowel ‘man’ (vrouw) als ‘architectuur’ als culturele fenomenen ter discussie stellen in plaats van te vervallen in de eenduidigheid van ofwel een positieve (causale) relatie ofwel de ontkenning van elk verband tussen mens en architectuur. Die inzet is nog altijd opportuun, want dat punt blijft liggen ook ondanks alle hernieuwde aandacht voor vrouwen en architectuur.
Aan het eind van het artikel benoem ik een belangrijke vraag die dit artikel met zijn focus op de woorden open laat, namelijk, de vraag wat we uit de plannen kunnen lezen. Ik wil daar nu aan toevoegen, zo schrijf ik ook in het Nawoord bij de Engelse uitgave, dat niet alleen de woorden en de plannen, maar vooral de gebouwen, de producten van het stedenbouwkundig en architectonisch ontwerp zelf, dat wil zeggen de ‘stenen’, onder de loep moeten worden genomen. Pas dan kan worden onderzocht hoe wij ons de wereld om ons heen toe-eigenen in haar materiële substanties en capaciteiten, voorbij woorden en beelden.
Dat zou interessant zijn, omdat we vandaag opnieuw geconfronteerd worden met de neiging om te verzanden in woorden, om vooral maatschappelijke intenties en ambities te benoemen. Stad en architectuur moeten rechtvaardig, inclusief, gezond, veilig enzovoort zijn. Gebouwen zelf zijn pluriform: alle ‘stijlen’ zijn ‘toegestaan’, zoals bijvoorbeeld de wijk Houthaven in Amsterdam aan haar stenen illustreert. Elke discussie over architectuur en stad als tastbare producten ontbreekt. Ook als het om duurzaamheid gaat, zo constateert Hans van der Heijden, overheerst de retoriek (NRC 12-08-2022). Het is tijd om de (bewerking van de) ‘stenen’, het weefsel van stad en architectuur weer centraal te stellen.