Women’s Studies in Architecture in the Post-feminist Era

Women and the City. Women’s Studies in Architecture in the Post-feminist Era. 2022 [1986]

Met deze Engelse vertaling van Vrouwen en de Stad. Vrouwenstudies Bouwkunde in het Post-feministische Tijdvak willen wij, Heidi de Mare en Anna Vos, onze bevindingen uit de jaren tachtig van de vorige eeuw toegankelijk maken en delen met jongere generaties vrouwen.

Want er is tegenwoordig weer volop aandacht voor ‘vrouwen en architectuur’ en ‘vrouwen en design’. Zoals bijvoorbeeld in Mevrouw De Architect (A.Zine 2021), de tentoonstelling Donne in Architettura / Women in Architecture in het MAXXI in Rome (16.12.2021 > 11.09.2022), de tentoonstelling Here we are! Vrouwen in Design 1900-today in de Kunsthal in Rotterdam (18.06.2022 > 30.10.2022), de Feministische ontwerpstrategieën als onderdeel van de tentoonstelling Het ontwerp van het sociale in Het Nieuwe Instituut.

En opnieuw eisen vrouwen een plaats op als ervaringsdeskundigen in architectuur en stedenbouw, zoals WomenMakeTheCity Een vrouwelijk perspectief op de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 laat zien (2021).

Het opmerkelijke van al deze nieuwe aandacht is dat er maar op een punt overeenstemming lijkt, namelijk dát vrouwen, die zich bezig houden met architectuur en stad, burgers of professionals, (extra) aandacht verdienen. Inhoudelijk is het spectrum veel meer verdeeld. Sommigen prediken rechtvaardigheid en inclusiviteit, en eisen ruimte voor alle mogelijke identiteiten, maar het blijft onduidelijk waar het nu precies schuurt en hoe het alternatief er dan uit moet zien. Anderen suggereren een andere kijk op de wereld om ons heen, een perspectief vanuit zachtere waarden dan de economische. Maar er zijn ook vrouwen die bijna lacherig aarzelen of ze wel mee willen in deze golf van bijzondere aandacht, en die zich haasten te zeggen dat het hen vooral om goede architectuur gaat. En tenslotte zijn er vrouwen die zich laten interviewen, maar rigoureus iedere suggestie afwijzen van een relatie tussen hun architectuur en hun vrouw-zijn.

Als wetenschappers aan de Faculteit Bouwkunde van de TU Delft bij de afdeling Vrouwenstudies onderwierpen wij het feministische vertoog uit de jaren tachtig over architectuur en stedebouw aan een kritische analyse. Dat vertoog werd gedomineerd door wat wij de weerspiegelingstheorie noemden. De bestaande architectuur en stedelijke inrichting – gemaakt door mannen - zouden vrouwen gevangen houden in hun ondergeschikte positie. Vrouwen zouden vanuit hun eigen ervaringen een ‘betere’ wereld kunnen ontwerpen die hen meer mogelijkheden zou bieden. Inmiddels is veel van onze omgeving mede door vrouwen tot stand gekomen, maar lijkt de kritiek onveranderd.

Hierna is een deel van het Nawoord opgenomen, waarin we enkele cruciale verschillen tussen toen en nu noemen en aangeven waar we sindsdien mee bezig zijn (geweest) in relatie tot dit onderzoeksterrein.

Anno 1986 werd in het feministische discours in Nederland het begrip ‘gender’ nog nauwelijks gebruikt. We zochten wel naar manieren om ons uit te drukken, want we beseften dat er naast biologische sekseverschillen ook sprake was van maatschappelijke articulatie van ‘vrouwelijkheid’ en ‘mannelijkheid’, al dan niet gebaseerd op biologische verschillen. Maar het ontbrak ons aan woorden.

Met Frans de Waal (2022: 46-69) lezen we in zijn recente boek Anders. Gender door de ogen van een primatoloog over de geschiedenis van het begrip gender. ‘Gender’ werd tot 1955 alleen gebruikt om het grammaticale geslacht van woorden aan te duiden. De Waal citeert de psycholoog Money die ‘gender' introduceert om, in onderscheid van de biologische sekse, uitdrukking te geven aan ‘alle dingen die een persoon zegt of doet om zichzelf te laten kennen als zijnde in het bezit van de status van jongen/man of meisje/vrouw’ (Idem: 47). Met Simone de Beauvoir verdwijnt de biologische sekse in feite uit beeld als zij stelt dat je niet als meisje wordt geboren, maar meisje wordt gemaakt. In feministische kringen wordt gender dan tot een ‘sociaal bedenksel’ (Ibid.). De Waal vat samen dat gender ‘de cultureel voorgeschreven rol en positie van elke sekse (is) in de maatschappij’, in onderscheid van sekse, opgevat als ‘de biologische sekse (het geslacht) van een persoon gebaseerd op genitale anatomie en geslachtschromosomen (xx voor vrouwelijk, xy voor mannelijk)’ (Idem: 64). De Waal merkt overigens op dat tegenwoordig ‘in de Verenigde Staten (…) de term “gender” steeds vaker (wordt) gebruikt voor biologische sekse’ (Idem: 65).

Als we nu terugkijken naar onze zoektocht in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw, dan was het toen slechts sporadisch gebruikte begrip gender een middel om na te denken over de impact van de veranderlijke, tijd- en plaatsgebonden maatschappelijke interpretatie én culturele articulatie van biologische verschillen tussen (de) seksen: elke samenleving, elke cultuur, elke groep, elk individu, zal zich moeten uiteenzetten met de biologische verschillen die er nu eenmaal zijn.

Inmiddels is het begrip gender sinds het begin van de 21ste eeuw gemeengoed geworden in Nederland. Maar van denkmiddel is het begrip gender een sociale of culturele 'constructie' geworden die, al naargelang de wensen van een individu, vervangen kan worden door een andere, meer persoonlijke aanduiding. Tegelijkertijd lijkt er sprake te zijn van een connotatieverschuiving, aangezien seksuele geaardheid, al dan niet in combinatie met een biologische sekse, een nieuw criterium voor genderdifferentiatie is geworden. Het scala van mogelijke ‘genders’, opgevat als seksuele geaardheden van mensen ongeacht hun biologische geslacht, is dus geëxplodeerd.

Op het eerste gezicht wordt het ‘persoonlijke’ opnieuw, net als in de jaren zeventig en tachtig, ‘politiek’ gemaakt, maar dit heeft anno 2022 twee heel verschillende gevolgen:

  • Enerzijds heeft in het huidige ‘gender’-concept de culturele en maatschappelijke component - waarnaar we in de jaren zeventig en tachtig juist op zoek waren - plaatsgemaakt voor de individuele en psychologische. Genderidentiteit duidt in de eerste plaats op het individuele gevoel van sekse, en het zal duidelijk zijn dat dit gevoel niet hoeft samen te vallen met een biologische categorie. Het manifesteert zich enerzijds in de sfeer van een zoektocht naar individuele erkenning en inclusie.

  • Aan de andere kant is er vanuit die persoonlijke ervaringswereld de roep om de taal waarmee we communiceren, de geschiedenis die we delen, de cultuuruitingen die ons boven onszelf verheffen, aan te passen aan die persoonlijke ervaringen. En zo zijn in de afgelopen decennia ongemerkt zowel het historisch besef als het gedeelde inzicht van wat een samenleving is - de common ground van wat wij beschaving noemen - verloren gegaan.

Die laatste ontwikkeling zien we ook terug doordat ook het onderscheid tussen twee andere begrippen lijkt te zijn verdwenen, zo bemerkten wij toen we de Nederlandse tekst in het Engels vertaalden. In de jaren zeventig en tachtig maakten we meer dan nu onderscheid tussen maatschappelijk en sociaal, tussen societal en social. Sociaal / social heeft betrekking op de omgang tussen mensen, tussen individuen. >>

 

London 2011 (c) Anna Vos

 

>> Maatschappelijk / societal gaat over de collectieve omgang van mensen in groepen, instituties, organisaties, dus op een bovenindividueel schaalniveau. Maar in het huidige Nederlands wordt de term maatschappelijk zelden gebruikt, sociaal daarentegen des te meer. Persoonlijke betrokkenheid en de eigen identiteit staan voorop.

Die verandering lijkt al in diezelfde jaren zeventig en tachtig te zijn ingezet. Het Nederlandse denken over stedenbouw en architectuur laat het begin van die verandering zien. De naoorlogse ‘Wijkgedachte’- waarin ruimte wordt gemaakt voor alle mogelijke (leden van) groepen in de samenleving in hun onderlinge relaties - maakte in de jaren zeventig plaats voor ‘Een Andere Gedachte’ van de Forumgroep - waarin de humane omgeving ruimte moet bieden aan betekenisvolle ontmoetingen tussen individuen. Vervolgens werden met het neoliberalisme dat vanaf de jaren tachtig de dominante ideologie werd in Nederland, maar ook daarbuiten, veel maatschappelijke instituties uitgekleed of zelfs ontmanteld en werd de individualisering aangewakkerd (Van den Brink 2020). Ook binnen het feminisme en vrouwenstudies.

Na 1986 vervolgden we onze eigen weg, waarbij we ons bleven inzetten voor het feminisme. Maar anders dan de main stream ontwikkeling zijn wij verder doorgegaan op dit eerste artikel en op de twee andere artikelen in deze bundel uit 1986, die we recent ook vertaald hebben:

Heidi de Mare,  From housewife to women’s house, from men’s house to houseman. A first delineation of the object of women’s studies in architecture.

Anna Vos, From housing to architecture, from urban design to city.

In 1993 publiceerden we samen de bundel Urban Rituals in Italy and the Netherlands. In de gelijknamige inleiding is de vraagstelling van de relatie tussen vrouwen en architectuur verbreed naar de relatie tussen habitus en habitat. Voor de bundel vroegen we een aantal wetenschappers vanuit hun eigen discipline te reflecteren op de stad als habitat en de stad als habitus: als historici, als antropologen, als stedenbouwkundigen en als architectuurhistorici. In plaats van ons te beperken tot een eendimensionale werkelijkheid geënt op het persoonlijke als middelpunt, verruimde al dit onderzoek juist onze horizon en ontdekten we hoe belangrijk het is om verschillende dimensies op hun eigen merites en hun eigen ontwikkelingen te onderzoeken en te begrijpen.

In de jaren daarna hebben we ons onderzoek afzonderlijk voortgezet, als architectuur- en kunsthistoricus en als stedenbouwkundig ontwerper-antropoloog, resulterend in twee dissertaties:  

Heidi de Mare, Het huis en de regels van het denken. Een historisch-vergelijkend onderzoek naar het werk van Simon Stevin, Jacob Cats, Samuel van Hoogstraten en Pieter de Hooch, cum laude 2003.

Anna Vos, Eeuwig stad maken. Mensen en stenen in interactie in Testaccio, Rome, 2020.

Onlangs zijn we samen een onderzoeksproject gestart waarin we, geïnspireerd door de huidige aandacht voor duurzaamheid, op zoek gaan naar de common ground die architectuur en stedenbouw de samenleving kunnen bieden. En daarbij gaat het wat ons betreft niet alleen om de natuur, maar ook om duurzaamheid van het maatschappelijke en culturele. In het artikel 'Rethinking the Social' [forthcoming] zetten we onze uitgangspunten nader uiteen.

 
Vorige
Vorige

From housing to architecture, from urban design to city

Volgende
Volgende

London Lea Valley